Per 1 oktober 2018 ben ik voor drie maanden met een tijdelijke arbeidsovereenkomst aangesteld bij instituut A als onderzoeksmedewerker bij het onderzoeksprogramma van instituten A, B en C. Instituten A en B zijn onderdeel van een organisatie X. Op deze organisatie is de CAO Nederlandse Universiteiten van toepassing: https://www.vsnu.nl/files/documenten/CAO/2020/VSNU-CAO%20Nederlandse%20Universiteiten%202020%20(NL).pdf
Deze arbeidsovereenkomst is per 1 januari 2019 voor drie maanden verlengd en per 1 april 2019 nogmaals voor de duur van zes maanden. Aangezien een vierde verlenging automatisch een vast dienstverband zou betekenen is in eerste instantie besloten het contract niet nogmaals te verlengen.
In januari ben ik vanwege het vrijkomen van een vacature opnieuw gevraagd in dienst te treden bij hetzelfde onderzoeksprogramma, maar nu niet bij instituut A, maar bij instituut B. Aangezien beide instituten deel uitmaken van dezelfde organisatie X en de keten van opvolgende arbeidscontracten bij de voorgenomen indiensttreding op 1 februari 2020 niet doorbroken zou worden, is besloten een derde partij Y te vragen mij voor twee maanden in dienst te nemen en te detacheren bij instituut B. Per 1 april 2020 zou ik dan opnieuw met een tijdelijk dienstverband in dienst treden bij instituut B.
Ik ben daadwerkelijk in dienst getreden bij de derde partij Y, maar nog voor ik het tijdelijke contract bij instituut B kon tekenen kwam men tot de conclusie dat deze omzeiling van de ketenregeling juridisch geen stand kon houden en dat men mij in vaste dienst zou moeten nemen. Sinds 1 april 2020 ben ik dan ook met een geclausuleerd vast dienstverband in dienst bij instituut B, met als clausule dat, omdat mijn functie wordt gefinancierd op basis van tijdelijke, externe financiële middelen, er bij het eindigen van die middelen kan worden overgegaan tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
Dat laatste is nu aan de orde. Middels een vaststellingsovereenkomst wil organisatie X per 31 januari de arbeidsovereenkomst ontbinden. In artikel 2 van die overeenkomst wordt schriftelijk afstand gedaan van de aansluitende BWNU-uitkering (zie CAO), waardoor er aanspraak kan worden gemaakt op een transitievergoeding. Deze transitievergoeding is vastgesteld op € 1.438,00.
Dit is lager dan het resultaat van de berekeningsmethode 1/3 x brutomaandsalaris x volledig gewerkte jaren die in de Wet arbeidsmarkt in balans wordt gehanteerd. Mijn bruto maandsalaris bedraagt € 2.790,00 en ik heb naast vakantiegeld ook recht op een vaste eindejaarsuitkering van 8,3 %.
Ik heb dan ook besloten de overeenkomst vooralsnog niet te tekenen. Volgende week dinsdag ben ik uitgelicht voor een gesprek, waarbij mijn werkgever de vaststellingsovereenkomst nader wil "toelichten". De woordkeuze doet mij vermoeden dat mijn werkgever vasthoudt aan de oorspronkelijke berekening van de transitievergoeding. Om wat sterker in mijn schoenen te staan bij dat gesprek hoor ik graag van jullie wat jullie van de berekening van de transitievergoeding vinden. Ook gedachten over het geclausuleerde dienstverband op zich, dat in mijn geval op een nogal bijzondere wijze tot stand is gekomen, zijn uiteraard welkom.
Geschreven door Pina tjari mi op
5 November 2020 om 11:36.